Voor hun inkomsten zijn de meeste bewoners van de Volta Regio afhankelijk van de landbouw, veeteelt of visserij. Wies probeert de werkgelegenheid in deze sectoren te stimuleren. Dit doet zij onder meer door micro-kredieten en leningen uit te geven. Deze maken de start van kleine bedrijfjes mogelijk. Daarnaast heeft zij in 2000 met enkele boeren uit haar omgeving de Dodzi-coöperatie opgericht. Om productie en inkomsten te vergroten investeert ze bovendien in allerhande machines, werktuigen en irrigatiesystemen. Alle investeringen treft u aan in het “Overzicht vanaf 2000”.
Dodzi is een verbastering van de achternaam van Wies en betekent in het streekdialect “Moed”. Deze door de Ghanese overheid erkende organisatie wil meer banen scheppen en de armoede onder haar leden bestrijden. Dit wordt onder meer bereikt met de aankoop van landbouwgrond, het verbouwen van diverse soorten gewassen zoals mais, rijst, yams en cassaves, juiste bemesting, aankoop van goede zaden, mechanisatie en bevordering van vakkennis door scholing.
Het gebruik maken van waterpompen zorgt er bijvoorbeeld voor dat boeren, die met hun akkers aan een riviertje liggen, ook in het droge seizoen kunnen zaaien. En dat betekent drie oogsten in plaats van de gebruikelijke twee per jaar. Werk op het land wordt zowel door vrouwen als mannen verricht. Mannen nemen de zwaardere arbeid voor hun rekening zoals ontginnen en schoonmaken (clearing) van de grond. De vrouwen zorgen meer voor het zaaien, poten, wieden en plukken. Kort na de oprichting in 2000 mochten ook niet-boeren zich bij de coöperatie aansluiten. Vanaf dat moment kwamen ook zij voor leningen en microkredieten in aanmerking. Hiermee kunnen zij een eigen handeltje of bedrijfje beginnen, dan wel uitbreiden. De coöperatie telt momenteel ruim 500 leden. Meer dan de helft daarvan zijn vrouwen.
Microkredieten worden meestal aan een groep gegeven. Bij deze vorm van kredietverlening gaat het hoofdzakelijk om bedragen tussen de 200 en 500 euro, met een maximumlooptijd van één jaar, maandelijkse aflossing en 10% rente op jaarbasis. Dit percentage ligt ver onder dat van de reguliere banken. De ontvangen gelden zijn onder meer aangewend voor de aanschaf van landbouwgereedschappen als ho’s en cutlasses, zaaigoed en kunstmest en aan steun voor:
-Timmermanswerkplaats, productie van palmolie en palmpitolie, het maken van gari, productie van aluminium- en kleipotten, schoenen-, kleding- en meubelmakerijtjes
-bakkerij, zeepmakerij, kapperszaak en ijsmakerij
-werkplaats voor reparatie van auto’s en laswerkzaamheden
-werkplaatsje voor het bedrukken van kleding en weven
-inkoop van diverse soorten handelswaar (zowel food als non-food) waarmee vrouwen langs de deuren gaan of op markten gaan staan.
Zo’n 20% van de bedrijfjes, c.q. handeltjes bestond nog na drie jaar. Een groot deel daarvan wist zijn activiteiten in de loop van de tijd uit te breiden. Hierbij scoorden de non-farmers beter dan de farmers.
Ten noorden van Golokuati stroomt de Aflabo-rivier. De inwoners van acht nabij gelegen buurtschappen, waaronder veel schoolkinderen, moeten deze rivier oversteken om in Golokuati te komen. Andersom maken 700 boeren en boerinnen uit Golokuati bijna dagelijks deze overtocht om de ruim 1000 hectare landbouwgrond, waarop zij hun gewassen verbouwen, te bereiken. Het enige oversteekpunt bestond tot 2006 uit een levensgevaarlijke “brug”, gemaakt van oude, loshangende planken. Hij verkeerde in buitengewoon slechte staat en eiste jaarlijks slachtoffers die ervan afvielen. Met financiële steun uit Nederland en de hulp van de Ghanese ingenieur die ook het waterleidingproject voor zijn rekening nam, wist Wies in de loop van 2006 een solide, betonnen brug te bouwen. Deze is 21 meter lang, drie meter breed en circa vier meter hoog. Niet alleen voetgangers kunnen er veilig gebruik van maken, maar er kunnen ook fietsen, handkarren en kleine landbouwmachines overheen rijden. De landarbeid(st)ers hoeven hun producten nu niet meer kilometers lang op hun hoofd of rug te dragen om de plaatselijke markt te bereiken. Bovendien stelt de brug hen in staat werktuigen naar de akkers te transporteren, waarmee ze hun productiviteit en dus ook hun inkomsten kunnen verhogen.
werk 004In 2005 is Wies in contact gekomen met professor Daniël Fianu Dzedor, voormalig docent aan de universiteit van Legon. Vijf jaar geleden is hij in de Western Region van Ghana begonnen met het planten van 60 hectare bomen. Het ging hier om een project van het VN-natuurfonds. In hun prille bestaan werden de boompjes verzorgd door scholieren, wier docenten praktijkonderricht kregen van professor Fianu. Dit leverde de bij het project betrokken onderwijsinstellingen extra middelen op, waarmee ze aanvullend lesmateriaal en boeken konden kopen.werk 003
Met geld van de coöperatie heeft professor Fianu, in het dorp Korlenu, een modelkwekerij opgezet. Er staan momenteel zo’n 20.000 veredelde cacao-, citrus-, nootmuskaat-, palm- en cocosnotenboompjes in 30 centimeter hoge, met aarde gevulde plastic zakjes. Onderwijzers, ouders en leerlingen uit Korlenu geven de boompjes op gezette tijden water, verwijderen onkruid en zetten de zakjes wat uit elkaar wanneer de groei van de boompjes dit vereist. Het werk legt niet al teveel beslag op hun tijd en vindt onder meer tijdens biologielessen plaats. Na achttien maanden verzorging gaan de boompjes in de verkoop. Het geld dat daarmee wordt verdiend mag de plaatselijke school besteden aan het kopen van schrijfwaren voor de leerlingen. De financiële bijdrage van de alles behalve draagkrachtige ouders kan dan hopelijk (fors) omlaag. Het ligt in de bedoeling dit project uit te breiden tot twintig kwekerijen bij evenzoveel scholen.
In 2006 heeft de Dodzi-coöperatie 5.000 u.s. dollar ontvangen van de Ghanese overheid. Deze gift moet professor Fianu in staat stellen een opleidingscentrum op te zetten dat voorziet in het geven van cursussen in bomen- en plantenteelt. Voor dit project heeft de Ghanese overheid in totaal 15.000 u.s. dollar toegezegd.